Neuroqueer.nl
Essays van Dr. Nick Walker

Persoon-Eerst Taalgebruik is de Taal van Autistifobe Dwepers

Nick Walker, PhD

Een aantal autistische auteurs hebben in het verleden kritieken geschreven op persoon-eerst taalgebruik, te beginnen met Jim Sinclair's “Why I Dislike Person First Language” in 1999. Hoewel deze eerdere kritieken uitstekende punten naar voren brachten waar ik het grotendeels mee eens ben, was ik er niet helemaal tevreden over; ik ben er nog geen tegengekomen die voldoende kritische analyse biedt van de doelen en beweegredenen achter persoon-eerst taalgebruik. Dus schreef ik mijn eigen kritiek, en hier is het.

De definitieve, citeerbare versie van dit essay is te vinden in mijn boek Neuroqueer Heresies.

Als je ook maar een beetje bekend bent met het maatschappelijke discours over autisme - of je nu over autisme hebt geleerd in een academische of professionele omgeving, of alleen maar bent blootgesteld aan discussies erover in de massamedia - dan ben je vrijwel zeker persoon-eerst taalgebruik tegengekomen. Waarbij mensen, in plaats van naar autisten te verwijzen als autisten, groteske en nodeloos omslachtige uitdrukkingen gebruiken als mensen met autisme, kinderen die autisme hebben, individuen die autisme ervaren, of volwassenen die leven met autisme.

Persoon-eerst taalgebruik is geworteld in autistifobie en anti-autistische dweperij, en het gebruik ervan wordt algemeen erkend door het grootste deel van de autistische gemeenschap als een betrouwbare indicator van een autistifobische houding. De reden dat persoon-eerst taalgebruik zo overheersend is in het discours over autisme in onze samenleving is dat dit discours altijd gedomineerd is geweest door de stemmen en standpunten van autistifobische dwepers. Vanaf de jaren dertig tot op de dag van vandaag heeft de overgrote meerderheid van de niet-autistische mensen die over autisme hebben geschreven of die aan autisme gerelateerd werk hebben gedaan, er een diepgewortelde autistifobische houding op na gehouden. Het taalgebruik in hun werk weerspiegelt die houding.

Het gebruik van persoon-eerst taal als we het hebben over autistische mensen is zo wijdverspreid en zo algemeen geaccepteerd dat de meeste niet-autistische mensen er geen twee keer over nadenken en het niet eens herkennen als de taal van onverdraagzaamheid en stigmatisering. De autistifobische dweperij inherent aan persoon-eerst taalgebruik wordt niet duidelijk totdat je luistert naar hoe het klinkt als je dezelfde soort taal gebruikt om te praten over leden van andere historisch onderdrukte en gemarginaliseerde groepen.

Probeer het maar eens: Mensen met homoseksualiteit? Kinderen die Joodsheid hebben? Volwassenen die vrouwelijkheid ervaren? Wat dacht je van individuen die leven met zwartheid? Voel je je op je gemak bij deze zinnen? Als je een artikel leest waarin de auteur consequent verwijst naar homoseksuele mensen als mensen met homoseksualiteit, volwassenen die homoseksualiteit hebben, en individuen die leven met homoseksualiteit, wat zou dan jouw indruk zijn van de houding van die auteur ten opzichte van homoseksualiteit?

. . .

Er zijn maar twee soorten mensen die persoon-eerst taal gebruiken als ze het over autisten hebben:

  1. Autistifobische dwepers. Met andere woorden, mensen die geloven dat er iets mis is met autistisch zijn - dat autistisch zijn op de een of andere manier slecht of beschamend is.
  2. Mensen die niet beter weten. Met andere woorden, mensen die de gewoonte hebben opgepikt om persoon-eerst taal te gebruiken omdat het zo alomtegenwoordig is in het discours over autisme (dankzij de invloed van autistifobische dwepers), en die gewoon nooit echt genoeg hebben nagedacht over de implicaties van persoon-eerst taalgebruik om de intrinsieke autistifobische aard ervan te herkennen.

Het is over het algemeen tijdverspilling om te discussiëren met dwepers, of het nu gaat over autistifobisch taalgebruik of over welk ander onderwerp dan ook, omdat dwepers niet te goeder trouw discussiëren. Omdat ze gedreven worden door angst en haat voor verschillen in plaats van door redelijkheid, zullen ze gewoon vasthoudend zijn en dezelfde valse argumenten blijven herhalen - of hun toevlucht nemen tot persoonlijke aanvallen, neerbuigendheid, toonpolitie spelen of welke andere ontsporingstactiek dan ook die ze kunnen bedenken - in plaats van een geldig tegenargument te erkennen.

Dus ik schrijf dit essay in de eerste plaats ten behoeve van degenen die in de tweede categorie vallen: degenen die niet beter weten, of in ieder geval tot nu toe niet beter wisten. Als je je er oprecht niet van bewust was dat persoon-eerst taalgebruik autistifobisch is en dat de meerderheid van de autistische mensen het tegenwoordig verwerpelijk vindt - nou, dat is niets om je voor te schamen. Gezien de alomtegenwoordigheid van autistifobische houdingen en autistifobisch taalgebruik vandaag de dag, en gezien het feit dat persoon-eerst taalgebruik zelfs onderwezen wordt in collegezalen en professionele trainingsprogramma's, kan het je nauwelijks kwalijk genomen worden dat je zulk taalgebruik geaccepteerd en overgenomen hebt zonder je te realiseren dat het autistifobisch is en respectloos tegenover autistische mensen. Je bent geen slecht mens omdat je niet beter wist dan wat je werd geleerd. En nu je beter weet, kun je het ook beter doen. Je kunt stoppen met het gebruik van persoon-eerst taal en autistische mensen gewoon autistisch noemen, in plaats van ons onbedoeld respectloos te blijven behandelen en stigmatiseren.

De grote leugen die autistifobische dwepers vertellen over persoon-eerst taalgebruik is dat persoon-eerst taal de “respectvolle” manier is om over autistische mensen te praten. Er is een specifieke set van valse argumenten die autistifobische dwepers gebruiken om deze leugen te ondersteunen, of om hun voortdurende gebruik van persoon-eerst taal te rechtvaardigen wanneer autistische mensen en onze bondgenoten er bezwaar tegen maken. Als je geleerd hebt om persoon-eerst taal te gebruiken als je over autistische mensen praat, dan is de kans groot dat je ook geleerd hebt om deze argumenten te accepteren. Je hebt deze argumenten misschien gehoord van mensen in gezaghebbende posities, of van mensen die verondersteld worden een soort van expertise over het onderwerp te hebben - en als gevolg daarvan heb je ze misschien geaccepteerd zonder ze kritisch te bekijken. Dus laten we dat kritisch onderzoek hier en nu doen. Laten we de drie meest gebruikte argumenten voor persoon-eerst taal één voor één bekijken en ze ontkrachten.

. . .

Onjuist argument #1: “Persoon-eerst taalgebruik is respectvoller omdat het de persoon scheidt van het autisme”.

Nee. Dit is precies waarom persoon-eerst taalgebruik niet respectvol is tegenover autistische mensen.

Wie zou “de persoon van het autisme willen scheiden”? Alleen iemand die diep van binnen gelooft dat er iets mis is met autistisch zijn - iemand die gelooft dat autistisch zijn op de een of andere manier iets slechts of iets beschamends is. En iedereen die gelooft dat het slecht of beschamend is om autistisch te zijn, is per definitie een autistifobische dweper (net zoals iedereen die gelooft dat het slecht of beschamend is om homo te zijn, een homofobische dweper is, en iedereen die gelooft dat het slecht of beschamend is om zwart te zijn, een racistische dweper is).

Autisme bestaat niet los van autistische mensen. Het is niet echt iets dat iemand kan “hebben”. Het is geen ziekte, zoals een tumor of een virus. Je kunt autisme niet uit iemand snijden en in een fles bewaren. Je kunt autisme niet isoleren in een laboratorium en een reageerbuisje of petrischaaltje vol autisme hebben. Autistisch zijn beïnvloedt elk facet van iemands ontwikkeling, belichaming, cognitie en ervaring, op manieren die doordringend en onlosmakelijk verbonden zijn met het algehele wezen van de persoon. Dus de autistische persoon kan niet gescheiden worden van het autisme en het autisme kan niet gescheiden worden van de autistische persoon.

Het idee dat een autistisch persoon op de een of andere manier “gescheiden kan worden van het autisme” is een autistifobische fantasie. Het is een fantasie die diegenen aanspreekt wiens autistifobie zo diep zit dat ze op een bepaald niveau autistisch zijn als onverenigbaar zien met volledig mens zijn, en daarom een autistisch persoon alleen als mens kunnen zien door te doen alsof er een niet-autistische versie van de persoon op de een of andere manier verborgen zit onder het autisme. Het person-eerst taalgebruik komt dus voort uit een fundamenteel onvermogen of onwil om autistische mensen te accepteren zoals ze zijn. Daar is niets respectvols aan.

In feite is persoon-eerst taalgebruik oorspronkelijk ontwikkeld door autistifobische ouders van autistische kinderen, en is het grotendeels gepropageerd en opgedrongen door zulke ouders-ouders die het autistiphobische geloof aanhangen dat autisme een soort verschrikkelijke tragische stoornis is, en dat deze stoornis functioneert als een soort omhulsel waaronder hun ingebeelde “echte” (d.w.z. niet-autistische) kinderen zich verstoppen.

Deze ouders zijn zo intens autistifobisch dat ze weigeren om de autistische kinderen die ze in werkelijkheid hebben te accepteren en lief te hebben, en in plaats daarvan hebben ze een verdraaide fantasiewereld geconstrueerd waarin de vreselijke stoornis autisme hun “echte” kinderen van hen heeft gestolen. Volgens deze fantasie, als ouders hard genoeg vechten tegen autisme en standvastig weigeren om hun autistische kinderen te accepteren zoals ze zijn, kunnen ze op een dag op magische wijze het autisme van hun kinderen verwijderen en zo de niet-autistische kinderen “terugkrijgen” waar ze al die tijd al naar verlangden.

Persoon-eerst taalgebruik was uitdrukkelijk bedoeld om deze zieke autistifobe fantasie te promoten en te versterken en dat is nog steeds het voornaamste doel waar persoon-eerst taalgebruik uiteindelijk voor dient. Er zijn vandaag de dag miljardenindustrieën die speciaal zijn opgericht om deze fantasie uit te buiten voor winst. Deze industrieën omvatten de “autisme liefdadigheids” industrie (bestaande uit geldverslindende “goede” doelen die fondsen werven door het bestaan van autistische kinderen af te schilderen als een hartverscheurende tragedie), de “gedragstherapie” industrie (bestaande uit aanbieders van nep “therapieën” zoals ABA, waarbij autistische kinderen worden mishandeld, gedwongen en getraumatiseerd zodat ze het uiterlijke gedrag van neurotypische kinderen gaan imiteren, ten koste van hun psychologische welzijn op de lange termijn) en de enorme industrie van kwakzalverij pseudo-medische “autisme behandelingen” (waarvan vele blijvende fysieke en psychologische schade, soms zelfs dodelijke schade, veroorzaken bij de kinderen die ze ondergaan). Al deze industrieën schaden autistische mensen en bedriegen de families van autistische mensen, terwijl ze de “genezingsfantasie” aanmoedigen en het vuur van de autistifobie aanwakkeren.

Elke keer dat je persoon-eerst taal gebruikt, ben je medeplichtig aan dit alles. Ik weet zeker dat dat niet je bedoeling is, maar de werkelijke impact is belangrijker dan naïeve goede bedoelingen. Elke keer dat je persoon-eerst taal gebruikt, help je een verdraaide en haatdragende autistifobische fantasie te promoten en te versterken. Elke keer dat je persoon-eerst taal gebruikt, help je de industrie te legitimeren die profiteert van het exploiteren van die fantasie - en daarmee ben je medeplichtig aan de schade die deze industrie autistische mensen berokkent.

En daar is absoluut niets respectvols aan.

. . .

Onjuist argument #2: “We moeten de persoon op de eerste plaats zetten om te laten zien dat ze op de eerste plaats mensen zijn en dat autisme hen niet definieert.”

Dit is gewoon klinkklare onzin. Het hele debat over de vraag of we “autistische persoon” of (ugh) “persoon met autisme” moeten zeggen, is ontstaan in Engelstalige landen en is vooral in Engelstalige landen blijven woeden. En in de Engelse taal is het standaard grammatica om het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord te plaatsen.

Iedereen die vloeiend Engels spreekt, begrijpt impliciet dat het zelfstandig naamwoord primair is, ongeacht waar het staat ten opzichte van het bijvoeglijk naamwoord. Het is duidelijk dat bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord worden geplaatst, alleen dienen om meer informatie over het zelfstandig naamwoord te geven. Als ik bijvoorbeeld schrijf over a blue Norwegian parrot (een blauwe Noorse papegaai), begrijpt iedereen die vloeiend Engels spreekt dat het in de eerste plaats een papegaai is en dat de kleur en nationaliteit ondergeschikt zijn aan het papegaai-zijn.

Iedereen die vloeiend Engels spreekt, begrijpt ook dat bijvoeglijke naamwoorden niet exclusief zijn - met andere woorden, de aanwezigheid van een bepaald bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord betekent niet dat het het enige bijvoeglijk naamwoord is dat dat zelfstandig naamwoord volledig en exclusief definieert. Als ik naar een papegaai verwijs als “de blauwe papegaai”, begrijpt iedereen dat ik daarmee op geen enkele manier suggereer dat de papegaai volledig en exclusief wordt gedefinieerd door blauwheid. Iedereen begrijpt dat de papegaai blauw kan zijn en tegelijkertijd ook Noors, mannelijk, groot, rustend en allerlei andere dingen.

De autistifobe dwepers die op de uitdrukking “autistische mensen” reageren met verontwaardigde kreten als “Hun autisme definieert hen niet!” weten heel goed hoe bijvoeglijke naamwoorden in het Engels werken. Als je zegt “zes jaar oude kinderen”, springen deze dwepers er nooit tussen met kreten als “Hun leeftijd definieert hen niet!”. Als je “lange mensen” zegt, springen ze er nooit tussenin met “Hun lengte definieert hen niet!”. Ze eisen niet dat je zegt “kinderen die zes jaar oud zijn” of “mensen die leven met lengte”. Dus het argument dat we persoon-eerst taal moeten gebruiken om te bevestigen dat autistische mensen “eerst mensen” zijn en dat “autisme hen niet definieert” is niet alleen ronduit belachelijk, het is ook onoprecht.

De echte reden waarom deze mensen aandringen op persoon-eerst taalgebruik, en de echte reden waarom ze gek worden als mensen het bijvoeglijk naamwoord “autistisch” gebruiken op dezelfde manier als ieder ander bijvoeglijk naamwoord, is autistifobie. Diep van binnen, vanwege hun eigen onopgeloste psychologische problemen, vrezen en verachten ze autistische mensen. Maar omdat ze zichzelf moeten overtuigen van hun eigen goedheid, kunnen ze niet toegeven dat ze zo'n angst en haat voelen voor een groep mensen - vooral niet voor een groep waartoe, in het geval van veel autistifoben, ook hun eigen kinderen misschien behoren.

In plaats daarvan geloven ze in de autistifobe fantasie die we al besproken hebben: de fantasie dat autisme op de een of andere manier gescheiden kan worden van de persoon. Dit stelt hen in staat om te doen alsof het slechts de vreselijke “stoornis” of “aandoening” is die autisme heet waar ze een afkeer van hebben, in plaats van dat ze een afkeer hebben van echte autistische mensen. Het is precies dezelfde strategie van zelfbedrog die homofobe rechtse christelijke dwepers gebruiken wanneer ze doen alsof ze geen hekel hebben aan homo's en in plaats daarvan alleen een hekel hebben aan “de zonde van homoseksualiteit”.

Wanneer iemand vertrouwt op ontkenning en fantasie om zijn eigen psyche te beschermen tegen diep ongemakkelijke waarheden, maakt deze ordening kwetsbaar. Alles wat de fantasie tegenspreekt dreigt de hele zaak te doen instorten en dreigt de persoon oog in oog te brengen met de realiteit die ze zo wanhopig voor zichzelf verbergen. Als ze ook maar voor een moment zouden accepteren dat autisme nooit gescheiden kan worden van de autistische persoon, dan zouden ze een overweldigende stroom van diep ongemakkelijke onderdrukte gevoelens en onderdrukte waarheden onder ogen moeten zien (waaronder, in het geval van veel autistifobische ouders, de waarheid dat ze niet in staat zijn geweest om de persoon die hun autistische kind eigenlijk is te accepteren en ervan te houden).

Dit is de reden waarom zoveel autistifoben niet alleen aandringen op het gebruik van persoon-eerst taal, maar er ook agressief op aandringen dat iedereen persoon-eerst taal gebruikt. Hun fantasie is zo kwetsbaar en hun behoefte om de werkelijkheid voor zichzelf te verbergen is zo sterk, dat zelfs het horen van de uitdrukking “autistisch persoon” voor hen voelt als een existentiële bedreiging op een diepgeworteld onbewust niveau.

Ze kunnen niet kijken naar waar hun sterke gevoelens en reacties echt vandaan komen (want dan zouden ze naar hun eigen ontkenning moeten kijken), dus in plaats daarvan bedenken ze wanhopige rationalisaties om die gevoelens en reacties te rechtvaardigen. En dat is hoe ze uiteindelijk met zo'n duidelijk absurd argument komen als “We moeten de persoon op de eerste plaats zetten om te laten zien dat ze op de eerste plaats mensen zijn en dat autisme hen niet definieert” - een argument dat, zoals we nu gezien hebben, nergens op slaat, gezien hoe bijvoeglijke naamwoorden in de Engelse taal werken.

Dus opnieuw zien we dat persoon-eerst taalgebruik niets te maken heeft met respect hebben voor autistische mensen. Zoals eerder opgemerkt, is de fantasie die persoon-eerst taalgebruik promoot - de fantasie dat autisme kan worden gescheiden van een autistisch persoon - een fantasie die bestaat voor het gemak van autistifoben, en ernstige gevolgen heeft voor autistische mensen. Dus het gebruik van persoon-eerst taal is in feite een grove minachting voor autistische mensen, omdat het de fantasieën en kwetsbaarheden van autistifoben prioriteit geeft boven het welzijn van autisten.

. . .

Onjuist argument #3: “Ik ben een getrainde professional [of ik heb geluisterd naar professionals] en persoon-eerst taal is wat mij geleerd is om te gebruiken; het is standaard in het veld.”

We leven in een diep autistifobische maatschappij waarin het discours over autisme, inclusief het academische en professionele discours, vanaf het begin gedomineerd is door autistifobische stemmen en standpunten. De reden dat persoon-eerst taalgebruik de standaard is in welke academische of professionele velden je ook betrokken bent (of in de academische en professionele velden van welke niet-autistische “experts” dan ook van wie je over autisme hebt geleerd) is dat autistifobie diep geworteld is in de geschiedenis, literatuur, conventies en praktijken van die velden. Dit geldt voor uiteenlopende gebieden als psychologie, geneeskunde, onderwijs, maatschappelijk werk, journalistiek en neurobiologie (en als je denkt dat er in een natuurwetenschap als biologie geen onverdraagzaamheid ingebakken kan zitten, zoek dan eens op “wetenschappelijk racisme”).

De professoren, professionals en andere “experts” die je geleerd hebben om persoon-eerst taal te gebruiken waren of zelf autistifobische dwepers, of waren goedbedoelde maar slecht geïnformeerde mensen die leerden van het werk van autistifobische dwepers en de autistifobische taal en lessen doorgaven aan de volgende generatie zonder te erkennen dat ze schadelijk waren.

Dus alsjeblieft, zeg nooit iets als “Persoon-eerst taal is wat mij geleerd is om te gebruiken,” tenzij het de eerste helft van een zin is en de tweede helft iets is in de trant van “maar nu weet ik beter en zal het nooit meer gebruiken.” Geloof me, autistische mensen weten al dubbel en dwars dat persoon-eerst taal is wat je geleerd is om te gebruiken. We weten al dat je over autisme geleerd hebt van autistifobische dwepers, of van mensen die kritiekloos de schadelijke lessen van autistifobische dwepers hebben doorgegeven. We weten al dat autistifobische dweperij diep geworteld is in alle academische of professionele velden waartoe je je in het verleden hebt gewend voor kennis. Daar hoef je ons niet aan te herinneren. We willen je pogingen niet horen om je gebruik van autistifobische taal te rechtvaardigen. We vragen je niet om jezelf uit te leggen, we vragen je om het beter te gaan doen.

Uw samenleving is autistifobisch. Uw vakgebied is autistifobisch. Jullie “deskundigen” zijn autistifobisch. Jullie leraren waren autistifobisch. We vragen je om beter te worden en het beter te doen. Beter doen betekent erkennen dat veel dingen die jullie geleerd hebben over autistische mensen gewoon verkeerd zijn, en dat veel van de taal waarvan jullie geleerd is dat hij acceptabel is of bij voorkeur gebruikt wordt als je over ons praat - inclusief persoon-eerst taalgebruik - eigenlijk stigmatiserend, beledigend en schadelijk voor ons is. Beter je best doen betekent weigeren om de autistifobische taal, overtuigingen en praktijken die je zijn aangeleerd te bestendigen, zelfs als die weigering je in conflict brengt met de autoriteiten en tradities waarvan je eerder hebt geleerd.

. . .

Elke autist die zich geruime tijd inzet om autistifobie te bestrijden in de publieke, academische of professionele sfeer - vooral als hun werk plaatsvindt op sociale media - leert uiteindelijk een ironische waarheid: de niet-autisten die het hardst aandringen op het gebruik van persoon-eerst taal als ze het over ons hebben, degenen die het hardst verkondigen dat persoon-eerst taalgebruik “respectvoller” is omdat “de persoon op de eerste plaats komt”, blijken altijd degenen te zijn die het minste respect voor ons hebben en die ons eigenlijk helemaal niet als mensen zien.

In twee decennia van autisme-gerelateerde belangenbehartiging, onderwijs en wetenschap, heb ik ontdekt dat deze correlatie tussen autistifobische dweperij en person-eerst taalgebruik een 100 procent betrouwbare constante is. Het is een waarheid die tegenwoordig algemeen erkend wordt binnen de autistische gemeenschap. De meesten van ons weten dat we nooit een persoon-eerst taalgebruiker kunnen vertrouwen, en degenen die deze les niet leren door observatie of door te luisteren naar mede-autisten komen er vroeg of laat op de harde manier achter.

Veel autistifoben die op het matje zijn geroepen voor het gebruik van persoon-eerst taal hebben geprobeerd om de hele kwestie te ontwijken door het gebruik van eufemismen zoals “op het spectrum” als een andere manier om te voorkomen dat het woord “autistisch” wordt gezegd. Wat denk je? Wij autisten zien precies wat jullie doen. We zijn erg goed in patroonherkenning. Of het nu gaat om persoon-eerst taalgebruik of eufemismen, we kunnen zien wanneer iemand wanhopig probeert te vermijden om ons gewoon autistisch te noemen. En we weten dat de weigering om autistische mensen gewoon autistisch te noemen het universeel betrouwbare nummer één teken is dat iemand een autistifobische dweper is.

Zoals ik eerder in dit essay heb uitgelegd, is de weigering om autistische mensen autistisch te noemen vaak een teken dat iemands autistifobie zo intens is dat ze hun toevlucht hebben gezocht in de wanhopige fantasie dat autisme van de persoon kan worden gescheiden. En natuurlijk is iemand autistisch noemen een erkenning van de realiteit die deze hele zielige fragiele fantasie dreigt te doen instorten.

Alle twijfels die ik had over de juistheid van deze verklaring zijn weggenomen door de resultaten van een experiment dat ik graag uitvoer als ik trainingen over autisme geef aan groepen psychotherapeuten, maatschappelijk werkers, leerkrachten in het speciaal onderwijs of andere professionals. Het experiment is eenvoudig: één voor één laat ik elke deelnemer me in de ogen kijken en tegen me zeggen: “Jij bent autistisch.”

Ik ben geen grote fan van oogcontact, maar in dit geval is het de moeite waard. De autistifobie van veel van de deelnemers wordt meteen blootgelegd en het wordt ook heel duidelijk hoe wanhopig ze vasthouden aan hun zielige autistifobische fantasie dat we “mensen met autisme” zijn in plaats van autistische mensen.

Het blijkt namelijk dat, als ik deze volwassen professionals vraag om me in de ogen te kijken en hardop te erkennen dat ik autistisch ben, velen van hen dat gewoon niet kunnen. Ze kronkelen. Ze kijken naar beneden en ontwijken mijn blik. Ze ruziën, onderhandelen en klagen. Sommigen sluiten zich helemaal af. Sommigen worden verontwaardigd en stormen de kamer uit. Veel van hen huilen. Eén keer moest één van hen overgeven. Autistifobie zit diep en het verband met de termen die mensen gebruiken om over ons te praten moet niet onderschat worden.

Iemand die autistische mensen niet gewoon autistisch kan noemen, is iemand die autistische mensen niet kunnen vertrouwen en iemand die nooit toestemming zou moeten krijgen om gezag te hebben over autistische mensen of om beroepsmatig met autistische mensen te werken.

Als je een niet-autistisch persoon bent die gewend is om persoon-eerst taalgebruik of eufemismen te gebruiken, stel jezelf dan op de proef. Begin autistische mensen autistisch te noemen. Als het makkelijk voor je is om de overstap te maken en ons autistisch te noemen, dan is dat geweldig. Je bent nu een stem meer die weigert autistifobisch taalgebruik en de autistifobische houdingen en fantasieën die bij zulk taalgebruik horen, in stand te houden. Dank je wel.

En als het moeilijk voor je is om het persoon-eerst taalgebruik en de ontwijkende eufemismen overboord te gooien? Als je het moeilijk vindt om ons autistisch te gaan noemen? Als je merkt dat je je verzet tegen de verandering, smoesjes verzint, moeite hebt om gewoon de zin “autistische mensen” te zeggen of te schrijven? Nou, dan heb je nu iets belangrijks over jezelf geleerd en heb je wat werk te doen.

Meer van Dr. Nick Walker